Utrecht - Oudegracht 229 (oud adres)
1989.0001b

Vervolg: "Oude Gracht 229 (nu Zwaansteeg 11)"
[... een tweede doorgang.] Dichtgemetselde openingen ter hoogte van de vroegere zolder en vliering zijn waarschijnlijk van oorsprong vensters geweest. De in de stortkoker van een beerput aan de oostzijde van deze muur gevonden trachieten vensterfragmenten zouden daar dan hun herkomst hebben. De oostgevel (en daarmee ook de verdwenen westgevel) is als trapgevel uitgevoerd geweest. Voorbij de vroegere westmuur is een grote beerput gevonden (afb. 189 en 190). Deze is - gezien het schervenmateriaal dat nog in de stortkoker werd aangetroffen - tot het einde van de 16e eeuw in gebruik geweest. Toen is het putgewelf ingeslagen en is de put met puin volgestort. Het is denkbaar dat er in de westmuur een schouw geweest is. Een als drempel hergebruikte natuurstenen plaat van trachiet met gotisch profiel is vermoedelijk een schouwfries (afb. 191). De westmuur is echter ca 1600 zo grondig weggebroken, dat verdere sporen van een haard ontbreken, uitgezonderd scherven van een haardpot en zelfs as, die in de voornoemde dichtgegooide put teruggevonden zijn. De aanwezigheid van een oorspronkelijke stookplaats zou erop duiden dat ook dit gebouw, net als het huis Raephorst aan de gracht, een gemengde functie van wonen en opslag heeft gehad.
In het midden van de 16e eeuw werd er tegen de oostgevel een vierkant huis gebouwd, waarvan de begane grond in ieder geval bewoond was. Dit blijkt uit een haardvoet, waarin nog een paar vroege haardstenen zaten (afb. 189 en 202). Een deel van de vloer met plavuizen in diagonaalpatroon is teruggevonden. Bij dit huis hoort een keldertje dat onder het oude huis werd gemaakt. Op de scheiding van beide bouwdelen was tegen de zuidmuur een spiltrap geplaatst die later in omgekeerd draaiende richting vervangen is. De vloerhoogtes van zolder en vliering van dit 16e-eeuwse bouwdeel waren wat hoger dan die van het oude huis en ook de kap kwam iets hoger uit, waarvoor de oude trapgevel afgehakt en - waarschijnlijk weer in getrapte vorm - verhoogd werd. Op alle drie niveaus waren verbindingen

door de oude muur. De ruimte voor de spiltrap was door de begrenzing van de zuidmuur vergroot, zoals blijkt uit een één meter brede, later dichtgemetselde strook in de noordoosthoek van het 14e-eeuwse huis. Onder de gemeenschappelijke muur tussen het 14e-eeuwse en het 16e-eeuwse gedeelte werd een grote beerput gemaakt, waarbij het secreet in het oude huis geplaatst werd. Om het ruimteverlies te beperken was in de opgaande muur een nis met een richel op zithoogte gehakt.
In het einde van de 16e eeuw veranderde het 14e-eeuwse huis sterk van karakter. De westgevel werd afgebroken en slechts anderhalve meter verder werd een nieuwe gevel gebouwd. Het bovengenoemde schouwfries diende als drempel van de nieuwe ingang. De muurstijlen werden toen waarschijnlijk al weggebroken en de kinderbinten verwijderd. De oude, wat doorgezakte moerbalken werden gekanteld en de balklaag werd met nauwelijks behakte balken - meer halve boomstammen - aangevuld. Hoe het de kap verging, is niet meer vast te stellen, maar de spanten die deels in de borstwering staken, kunnen een dergelijke operatie overleefd hebben.
In de 17e eeuw volgde een nieuwe verbouwing waarbij de nog verse westgevel, inclusief de kap, alweer verdween. Het huis werd spectaculair vergroot en kreeg (met uitzondering van het vierkante 16e-eeuwse huis) definitief het karakter van een bedrijfspand (afb. 195). De vergroting van het huis ging waarschijnlijk gepaard met het afscheiden van de gang door het huis Raephorst (nr 227). De lengte werd verdubbeld en het geheel kreeg twee verdiepingen, waarboven een grote kap met zolder en vliering tussen twee tuitgevels. De nieuwe, enkelvoudige, grenen balklagen boven de verlenging van de begane grond en de verdiepingen bestaan uit balken die meest aan het ene eind hoger zijn dan aan het andere. [Dit is het gevolg ...]
(Zie verder volgende kaart)